donderdag 22 september 2016

Geld & goed: over moreel betrokken beleggen

Heel iets anders misschien dan gebruikelijk in een boekenblog. Een boek over de gevolgen van de financiële crisis. Wat hebben wij ervan geleerd? Is de mens een homo economicus voor wie winst het hoogste goed is? Of zijn er nog andere waarden die we zouden moeten nastreven? En zijn er voorbeelden te vinden van hoe banken daarop inspelen?






Ik las het boek Geld & goed, geschreven door journalist en theoloog Arjan Broers en telt 150 pagina's. Uitgegeven door Skandalon in 2013. Met de veelzeggende ondertitel: Lessen voor welwillende kapitalisten.


Het boek begint met een beschrijving van de verschillende crises, die elkaar vanaf 2007 opvolgden: beginnend met de kredietcrisis op de Amerikaanse woningmarkt, gevolgd door de financiële crisis (banken die omvielen), de eurocrisis, de economische crisis. Teneur in al deze crises is steeds: grote en steeds groter wordende (financiële) instellingen richten zich op winsten op de korte termijn, ook al gaat dit ten koste van klanten, werkgelegenheid, het milieu, enzovoort. Risico's worden afgewenteld op anderen, allesbepalend is de financiële winst. Aandeelhouders moeten aan hun trekken komen en winst bepaalt het succes van de onderneming.


In het tweede deel van het boek analyseert de auteur de crisis. Hij gaat te rade bij diverse denkers. Zo citeert hij 'denker des vaderlands' Hans Achterhuis, die van mening is dat het in het leven niet allereerst moet gaan om financiële winst, maar om het bredere perspectief van 'het goede leven'. In dat verband citeert hij de vier kardinale deugden die Aristoteles onderscheidde: praktische wijsheid, moed, zelfbeheersing en rechtvaardigheid.
Is de mens een homo economicus of calculerende burger? Die zijn keuzes maakt op grond van zijn behoeften en belangen? Reageert de mens alleen op financiële prikkels in de vrije markt? Of zijn er ook andere motieven?
De schrijver gaat daarover in gesprek met twee economen (Esther-Mirjam Sent en Herman Wijffels), een ethicus (Edgar Karssing), een filosoof (Harry Kunneman) en een theoloog (Erik Borgmann). Vanuit hun vakgebied laten zij hun licht schijnen over de (gevolgen van de) crises en hoe daarop gereageerd wordt. Interessante gedachtewisselingen! Het is verleidelijk om veel daaruit te citeren.
De ethicus signaleert naast de genoemde crises ook een ideologische en morele crisis, waarbij de mens alleen uit is op eigenbelang (b.v. bonussen). De filosoof merkt op dat ieder mens (ook de dikke-ik) ook moreel kapitaal nodig heeft: voldoening in samenwerking, ontwikkeling, van betekenis zijn voor anderen.


"Het bijzondere van moreel kapitaal is dat het groeit door het weg te geven. Je schenkt vertrouwen, aandacht, inspiratie, enthousiasme - en dat groeit als het betekenis heeft voor een ander. Dat bindt mensen."


Ben je een dief van je eigen portemonnee als je tegen het economische wereldbeeld in gaat? De theoloog stelt deze vraag. Als je bijvoorbeeld kiest om in deeltijd te werken of vrijwilligerswerk gaat doen, hanteer je andere waarden. Je wilt ergens bij horen, je geeft mantelzorg omdat je van iemand houdt, je koopt producten die het milieu niet belasten, je kiest werk waar je plezier aan beleeft. Geld lijkt concreet, maar is het niet.


"Je kunt wel uitrekenen wat iets kost, maar niet wat het betekent."



Na deze boeiende analyse stelt de schrijver in het derde deel van zijn boek Oikocredit centraal, als alternatief voor de heersende cultuur. Een organisatie, die om geld draait maar waar winst niet centraal staat. Een financiële instelling ten gunste van de armen. Ontstaan in 1999, nadat al een kwart eeuw eerder de Wereldraad van Kerken op zoek was gegaan naar een manier waarop kerken hun geld verantwoord konden beleggen. Oikocredit is een professionele organisatie (kantoor in Amersfoort) die zich toelegt op financiering van projecten in ontwikkelingslanden door het verstrekken van microkredieten. Kleine leningen aan beginnende ondernemers, die daarmee aan hun toekomst kunnen bouwen. Het kapitaal komt van de aandeelhouders (kerken). Anderen, ook particulieren, kunnen participeren in steunstichtingen. Het rendement voor mensen die geld steken in Oikocredit was de laatste tien jaar telkens 1,55%, maar belangrijker is het sociaal rendement: ondernemende mensen een kans geven. Dat geeft voldoening aan welwillende kapitalisten (ondertitel).

De auteur gaat achtereenvolgens in gesprek met een aandeelhouder en een aantal directieleden. Dat levert een mooi verhaal op over de geschiedenis, de filosofie en de werkwijze van Oikocredit. De aandeelhouder geeft aan dat het belang van de klant voorop staat en dan pas het belang van de bank. Waarbij natuurlijk wel van belang is dat de continuïteit gewaarborgd blijft. Maar er komen andere waarden en normen om de hoek kijken dan bij de commerciële banken. De mens is meer dan een calculerende burger.
Een oud-directeur verklaart het succes van de werkwijze van Oikocredit: goede regiomanagers die de lokale situatie kennen, intensieve relaties aangaan met de klanten, die een goed verhaal moeten hebben. Hij typeert ook de beleggers in Oikocredit: mensen die niet uit zijn op maximaal rendement (dat zijn rijken vaak wel!), maar mensen die het best goed hebben en wat kunnen sparen.
Een directielid (voorheen regiomanager) signaleert dat de beleggers in Oikocredit genoegen nemen met een bescheiden rendement, omdat ze overtuigd zijn van 'andere winst' die gemaakt wordt.
Door al deze gesprekken krijgt de lezer een goed beeld van deze organisatie. Wat mijzelf betreft ook sympathie en bewondering.
Er is meer dan economie, geld kan ook worden ingezet om anderen te helpen. Daarbij kunnen eigen waarden een meer dan bijkomstige rol spelen.

In een slothoofdstuk trekt de auteur conclusies. Hij vergelijkt de werkwijze van buitenbeentjes als Oikocredit (en enkele anderen zoals Triodos bank) met andere financiële instellingen. Niet louter gericht op winstmaximalisatie, maar goede dienstverlening met oog voor de economische zelfstandigheid en het welzijn van klanten. Uiteraard is winst daarbij wel belangrijk met het oog op continuïteit.
De schrijver komt met zes definities van begrippen die van belang zijn om op deze manier te kunnen werken. Ik noem ze kort:
1. Risico: vertrouwen is ook een onderpand;
2. Relaties: partnerschap is bestendiger dan een klantrelatie;
3. Waarde voor aandeelhouders en beleggers: meer moreel dan financieel betrokken;
4. Groei: ook andere indicatoren van belang, b.v. bruto nationaal geluk (zoals in Bhutan);
5. Ideaal en praktijk: een verstandshuwelijk (en dat moet ook);
6. Rijkdom: een rijk mens is dankbaar voor wat hij krijgt en dat niet ten koste van een ander.

Het boek begint en eindigt met de geschiedenis van het gouden kalf, ook afgebeeld op de omslag. In de woestijn maakte het volk Israël een gouden kalf, als afbeelding van God, die hen uit Egypte had bevrijd. De vraag daarbij is: vereren we een ding of laten we ons leven beheersen door waarden die ons geluk brengen? Draait ons leven om een gouden kalf (geld) en is dat het grote doel in ons leven? Of kiezen we voor een rijkdom, die ook anderen rijk maakt en verder helpt?  De vraag stellen is haar beantwoorden, wat mij betreft.

vrijdag 2 september 2016

Recensie: Het puttertje

Verleden jaar rond deze tijd las ik "Het puttertje", van de Amerikaanse auteur Donna Tartt (1963), dat in 2015 is uitgegeven door De Bezige Bij in een vertaling van Sjaak de Jong, Paul van der Lecq en Arjaan van Nimwegen.


Het puttertje

Terwijl hij ernstig ziek in een Amsterdams hotel verblijft, denkt de hoofdpersoon Theo Decker (27) terug aan een gebeurtenis van veertien jaar geleden. Hij is met zijn moeder, kunsthistorica, in een museum in New York voor de expositie Noordelijke meesterwerken uit de Gouden eeuw Zijn moeder wijst hem op haar favoriete schilderij, Het puttertje van Carel Fabritius. Ze zijn net voorbij het schilderij als er een aanslag plaatsvindt. Theo raakt gewond, zijn moeder overleeft de aanslag niet. Als hij daar ligt, vraagt een zwaargewonde persoon hem Het puttertje in zijn tas te doen, om zo te voorkomen dat het schilderij beschadigd raakt.
Theo wordt opgenomen in het gezin van rijke ouders van een klasgenoot, totdat zijn vader hem opdraagt bij hem en zijn vriendin in Las Vegas te komen wonen. Daar komt hij in contact met verkeerde vrienden, die hem blijven volgen, ook als hij het huis van zijn vader verlaat. En telkens blijft hij het schilderij met zich meeslepen. Dat leidt tot allerlei bizarre situaties.

Het boek begint met vaart en verve. Ik kon bijna niet meer stoppen met lezen. Zo meeslepend is het verhaal. Maar na ongeveer 200 bladzijden zakt het verhaal in, voor mijn gevoel. Je moet jezelf door langdradige en nauwelijks aansprekende gedeelten heen slepen. Maar uit sympathie voor de hoofdpersoon, en omdat ik wilde weten hoe het met het schilderij afloopt, bleef ik lezen.
Waarom moet een boek 927 pagina's tellen? Is het nodig zo uitvoerig allerlei gedachten en gebeurtenissen te beschrijven? Uiteindelijk geeft de hoofdpersoon zijn visie op het leven en de rol van het toeval daarin. Vanuit het verhaal te begrijpen, maar bepaald niet mijn overtuiging.
Het zegt, denk ik, iets over de kwaliteiten van de auteur dat ik tot het einde ben blijven doorlezen. Ze weet op een bepaalde manier te boeien. Maar of ik snel nog een boek van haar zal lezen? Voorlopig maar even niet!